Robert werd een postbode. En toen ik daar qua kennis op mijn grenzen stootte, schakelde ik onze supertofoe postbode in. We gingen samen koffiedrinken en spraken urenlang over zijn job en alles wat daarmee te maken heeft. Ik liet het interview bezinken en schreef de vragen die ik nadien nog had, weer op een brief die ik aan de voordeur hing.

Een paar weken later zat er een handgeschreven brief in mijn bus. Hij had alle bijkomende vragen beantwoord en eindigde zijn brief met een sorry omdat het zo lang had geduurd. Hij bleek niet zo’n schrijver. Maar alle vragen die ik hem gesteld had, hadden hem over zijn job doen nadenken en hij besefte meer dan ooit hoe graag hij postbode was. Hij bedankte me voor dat inzicht. Heerlijk!

Ik schreef in bulk, zonder structuur of tijdlijn. Ik nummerde blokken tekst en schreef alles door elkaar. Het verhaal werd onder mijn tikkende vingers geboren. Het vloeide er gewoonweg uit. Ik zag Robert in zijn verhaal bewegen en ik bewoog met hem mee. Ik zag zijn huis, hoe hij werkte, wie hij ontmoette en hoorde hun gesprekken. En ik schreef. Het was een heerlijke, vrije tijd waarin alles kon en mocht. Structuur aanbrengen en fouten corrigeren, dat was voor later. Dat stremde mijn fantasie, ik was er hoegenaamd niet mee bezig.

En toen moest ik hoogdringend geopereerd worden aan mijn voet…

Previous
Previous

Ik schreef een boek-4

Next
Next

Ik schreef een boek-6